Fietsen van Ee naar Dokkum, elke schooldag weer, en terug.

Opfytse

Dagelijks 26 km aan ontwikkeling

Sinds ik twee jaar geleden vanuit de stad weer terugverhuisde naar Friesland, vallen bepaalde gebruiken me meer op dan voorheen. Het is alsof de Amsterdamse schaduw die ik toch nog bij me draag, af en toe bepaalde plattelandse fenomenen in het licht zet. Ik zie schijnbare onopvallendheden, zoals de kaatskransen aan de muur of het begroeten van mensen om je heen, ook de onbekenden.

Fietsen-in-een-groep

Op maandagochtend, terwijl ik onderweg ben in de auto, gebeurt het ook. Ter hoogte van Niawier passeer ik de groep , de sliert fietsende middelbare scholieren, die vanuit verschillende dorpen aaneengesloten richting Dokkum beweegt. Zo’n tien jaar geleden hoorde ik daar ook bij, zwetend over het stuur van mijn witte weduwe om maar vóór de tweede bel op school te arriveren.

Vooral in de herfst en de winter, wanneer het nog donker was als de wekker ging, luisterde ik eerst eens goed naar de weersvoorspelling op het dakraam. Afhankelijk van het ritme dat de regen produceerde, calculeerde ik in wat er allemaal mee moest: regenbroek, afvalzak om mijn roze Kipling droog te houden, en bij hele hoge nood – maar liever niet, want modieus was anders – de regenjas.

Dertien kilometer moest ik fietsen. Elke schooldag, van Nes naar Dokkum. Gelukkig hoefde dat niet alleen, want ook de omliggende dorpen brachten kinderen op Gazelles voort, met zwarte ligbokken en spinnen om de bagagedragers. En nog steeds, alsof het een wedstrijd zonder finish is, klinken er kreten van ‘ oanfytse!’, ‘links sakje!’ of ‘ tsjinlizzer!’.

Hoewel ik destijds vaak dat dagelijkse ritueel vervloekte, heeft het toch veel opgeleverd. Want als ik nu terugkijk, dan leerde ik tijdens dat fietsen voor het eerst hoe ik me in zo’n groep met onbekenden moest gedragen. Leeftijdsgenoten uit andere dorpen, die naar verschillende scholen gingen en soms best intimiderend konden zijn, maakten toch deel uit van dezelfde colonne als ik. Daar had ik maar mee te dealen.

Bovendien leerde ik er over doorzettingsvermogen. Het verzuren van mijn benen kon akelig zijn, maar een briefje voor het te laat komen, voelde nog slechter. Alternatieven waren er ook niet echt: de bus had geen zin, want de dichtstbijzijnde halte was al een paar kilometer fietsen, dan kon ik net zo goed door. En op mijn ouders kon ik ook niet altijd terugvallen, want die wilden, om didactische redenen, het halen en brengen liefst zo lang mogelijk uitstellen.

En het werkte, want die fietstochten zorgden ervoor dat ik zelfstandiger werd. Ik beleefde met wisselende ‘ opfytsers ’ mijn eigen avonturen: een twee uur durende heenreis over de grutte dyk’ , omdat het fietspad was ondergesneeuwd, een reddingsactie van de groep om een losgebroken schaap terug het weiland in te krijgen en die keer dat het voorwiel van de ene groepsgenoot, het achterwiel van de andere aantikte, waardoor de voorste middenin de sloot belandde.

Terwijl ik vanuit mijn autoraam de stoet bekijk, die bij iedere verkeersarm wordt aangevuld met nieuwe aanwas, besef ik dat ik het fietsen toch niet had willen missen. Dagelijks lag er 26 kilometer aan ontwikkeling op de weg, klaar om door de wielen van mijn witte weduwe overreden te worden. En mede door die sporen, heb ik een goede start kunnen maken.

Categorieën